Effectentaks 2.0 doorstaat toets van Grondwettelijk Hof

Terug naar het overzicht

16 december 2022

Effecten­taks 2.0 doorstaat toets van Grondwet­telijk Hof

De effecten­taks is een bli­jvert­je. Ver­schil­lende par­ti­jen had­den de verni­etig­ing ervan gevraagd bij het Grondwet­telijk Hof, maar met uit­zon­der­ing van de antimis­bruik­bepal­ing, heeft het Hof geen prob­le­men met de nieuwe ver­sie van de effectentaks.

Oude effecten­taks: nietig

In 2018 werd in Bel­gië een nieuwe taks ingevo­erd: de taks op de effecten­rekenin­gen. Die belast­ing was ver­schuldigd door natu­urlijke per­so­n­en die over finan­ciële instru­menten beschik­ten die ingeschreven waren op een of meer effecten­rekenin­gen, op voor­waarde dat het aan­deel in de gemid­delde waarde van die finan­ciële instru­menten, 500.000 euro of meer bedroeg. De effecten­taks bedroeg 0,15%.

Die effecten­taks werd in okto­ber 2019 verni­etigd door het Grondwet­telijk Hof, onder meer omdat het onder­scheid tussen de effecten die wel, en deze die niet aan de taks onder­wor­pen waren, niet gebaseerd was op rel­e­vante criteria.

De taks werd echter niet retroac­tief opge­heven; de regering kreeg dus een tweede kans.

Nieuwe effecten­taks

De nieuwe ver­sie van de effecten­taks trad in werk­ing op 26 feb­ru­ari 2021.
Die zoge­naamde jaar­lijkse taks op de effecten­rekenin­gen’ of JTER is ver­schuldigd door alle Bel­gis­che inwon­ers: natu­urlijke per­so­n­en, ven­nootschap­pen of andere rechtsper­so­n­en. Het is daar­bij niet van belang of de effecten­reken­ing wordt aange­houden bij een Bel­gis­che of een buiten­landse tussen­per­soon. De JTER is van toepass­ing op de effecten­rekenin­gen waar­bij de gemid­delde waarde van de belast­bare finan­ciële instru­menten die erop staan meer bedraagt dan 1.000.000 euro. De ref­er­en­tiepe­ri­ode waarover dit gemid­delde wordt berek­end, start op 1 okto­ber en eindigt op 30 sep­tem­ber van het vol­gende jaar.

Net als voorheen, bedraagt het tarief 0,15% en is het ver­schuldigd op de gehele waarde van de effectenrekening. 

Er geldt wel een beperk­ing: de taks mag niet meer bedra­gen dan 10% van het ver­schil tussen de gemid­delde waarde van de belast­bare finan­ciële instru­menten en het drem­pelbedrag van 1.000.000 euro.

Grondwet­telijk Hof: geen schending

Ook tegen deze JTER wer­den ver­zoeken tot nietigverk­lar­ing inge­di­end bij het Grondwet­telijk Hof.
Een eerste bezwaar betrof de drem­pel van 1.000.000 euro. De taks is ver­schuldigd als de gemid­delde waarde van de belast­bare finan­ciële instru­menten op de effecten­reken­ing deze grens over­schri­jdt. Er wordt dus gekeken naar het sal­do op de reken­ing, en niet naar de eige­naars. Een effecten­houd­er die net onder die grens bli­jft, is geen taks ver­schuldigd, ter­wi­jl een reken­ing waarop bijvoor­beeld 1.500.000 euro staat, maar die gehouden wordt door 4 of 5 natu­urlijke per­so­n­en, wél aan de taks onder­wor­pen is. Maar het Grondwet­telijk Hof ziet hier geen schend­ing in, omdat het bedrag van de drem­pel­waarde behoort tot de beo­ordel­ings­bevoegdheid van de regering en omdat de regering geen reken­ing kan houden met alle mogelijke gevallen.

Een tweede bezwaar gaat over het feit dat enkel effecten­rekenin­gen’ wor­den geviseerd. Andere effecten of beleg­gingsin­stru­menten wor­den dus niet ger­aakt door de taks. Maar het Hof ver­w­erpt ook het bezwaar omdat het:
a) aan de regering toekomt om te bepalen waarop ze de taks heft; en
b) het onder­scheid op een objec­tieve en redelijke wijze ver­ant­wo­ord wordt.

Grondwet­telijk Hof: wel schending

De nieuwe effecten­taks komt echter niet ongeschon­den uit het arrest. De taks bevat­te immers ook twee antimis­bruik­bepalin­gen: een algemene en een specifieke.

De algemene antimis­bruik­bepal­ing bepaalt dat de fis­cus geen reken­ing moet houden met han­delin­gen die juridisch wel cor­rect zijn, maar die eigen­lijk enkel bedoeld zijn om een nor­male tax­atie te omzeilen.

Een voor­beeld van een dergelijke han­del­ing is het verkopen van alle effecten op de reken­ing op de ref­er­en­ti­eti­jd­stip­pen: u verkoopt alles, zodat u op 1 okto­ber niets heeft, en daar­na koopt u alles weer aan, om ver­vol­gens het jaar erna op het­zelfde moment weer alles op nul te brengen.

De JTER trad pas in werk­ing op 26 feb­ru­ari 2021 en om snelle belast­ing­plichti­gen de loef af te steken pub­liceerde de regering op 4 novem­ber 2020 een bericht dat, één­maal de wet gepub­liceerd zou zijn, de antimis­bruik­bepal­ing in werk­ing zou tre­den op 30 okto­ber 2020.

Er is ook een spec­i­fieke antimis­bruik­bepal­ing die gericht is op twee ver­richtin­gen, namelijk op:
a) het split­sen van een effecten­reken­ing in meerdere effecten­rekenin­gen aange­houden bij dezelfde tussen­per­soon; en
b) de omzetting van belast­bare finan­ciële instru­menten, aange­houden op een effecten­reken­ing, naar finan­ciële instru­menten op naam.

De beleg­ger die één van deze twee ver­richtin­gen heeft gesteld, wordt ver­moed zich schuldig te mak­en aan fis­caal misbruik.

Ook die bepal­ing trad retroac­tief in werking.

Tegen bei­de antimis­bruik­bepalin­gen werd een bezwaar ingediend.

Wat de inhoud van de algemene antimis­bruik­bepal­ing betre­ft, gaat het Hof niet mee in de argu­men­tatie van de klagers. Alleen legt het Hof er duidelijk de nadruk op dat de bewi­js­last voor het mis­bruik bij de fis­cus ligt, en niet bij de belegger.

Maar met de inwerk­ingtred­ing ervan (bij­na 5 maan­den vóór de pub­li­catie) heeft het Hof wel een prob­leem. Vol­gens de regering was er geen sprake van terug­w­erk­ende kracht, omdat zij in een bericht van 4 novem­ber had aangekondigd dat de nieuwe bepal­ing op 30 okto­ber 2020 in werk­ing zou treden.

Het Hof oordeelt echter dat retroac­tiviteit recht­sonzek­er­heid creëert en dus zoveel mogelijk moet wor­den ver­me­den. Retroac­tiviteit kan enkel ver­ant­wo­ord wor­den “op grond van bij­zon­dere omstandighe­den, inzon­der­heid wan­neer retroac­tiviteit onont­beer­lijk is voor de ver­wezen­lijk­ing van een doel­stelling van alge­meen belang, zoals de goede werk­ing of de con­tin­uïteit van de open­bare dienst”. 

En die bij­zon­dere omstandighe­den zijn vol­gens het Hof niet aan­wezig. Het feit dat er een bericht werd ver­spreid, betekent niet dat er geen terug­w­erk­ende kracht was en bijgevolg een onver­ant­wo­orde rechtsonzekerheid.

Wat de spec­i­fieke antimis­bruik­bepal­ing betre­ft is het Hof cat­e­goriek: het feit dat er een onweer­leg­baar ver­moe­den van fis­caal mis­bruik is bij de genoemde ver­richtin­gen is een schend­ing van het zoge­naamde Grondwet­telijk wet­tighei­ds­be­gin­sel. Met andere woor­den: de fis­cus kan in de twee genoemde gevallen wel nog een beroep doen op het algemene rechts­be­gin­sel, maar dan moet de fis­cus zelf het bewi­js aanbrengen.

JTER bli­jft dus bestaan, maar het Grondwet­telijk hof stru­ikelt wel over twee ele­menten van de wet, ook al bli­jft de nieuwe effecten­taks op zich bestaan, in tegen­stelling tot de eerdere ver­sie. M.a.w.: de jaar­lijkse taks op de effecten­reken­ing is here to stay.