Aanvullende pensioenen bedrijfsleiders: ‘milde toepassing van de 80%-grens’

Terug naar het overzicht

27 september 2021

Aan­vul­lende pen­sioe­nen bedri­jf­slei­ders: ‘milde toepass­ing van de 80%-grens’

De ‘milde toepass­ing’ van de 80%-grens, zoals de belastin­gad­min­is­tratie die toepaste voor de pre­mies van 2020, wordt ver­lengd voor de pre­mies van 2021. De admin­is­tratie kondigde dit aan in een cir­cu­laire van 10 juni 2021. Wat houdt die ver­soe­pel­ing pre­cies in?

Hoe ver­loopt het normaliter ?

Bij de werkne­mers is de jaar­lijkse bereken­ing van de 80 %-grens (met betrekking tot de aftrek­baarheid van de pre­mie voor aan­vul­lende pen­sioe­nen) gebaseerd op de ‘nor­male bru­to­jaar­be­zoldig­ing’. Dat bedrag is gelijk aan het totale bru­tobedrag van al de som­men die de werkgev­er toekent aan de werkne­mer gedurende een bepaald jaar, ver­min­derd met de sociale zek­er­hei­ds­bi­j­dra­gen.
Er wordt geen reken­ing gehouden met uit­zon­der­lijke of toe­val­lige toekenningen.

De tij­dens een bepaald jaar te ves­ti­gen toeken­nin­gen, met inbe­grip van de win­st­deel­ne­min­gen, mogen in dat jaar niet hoger zijn dan een jaar­rente die, ver­hoogd met het wet­telijk pen­sioen, niet meer mag bedra­gen dan 80 % van de nor­male jaar­lijkse bru­to­be­zoldig­ing van die werkne­mer tij­dens dat bepaalde jaar, ver­menigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderne­m­ing werke­lijk gepresteerde en het er nog te presteren aan­tal jaren van de nor­male duur van de beroep­swerkza­amheid, en als noe­mer het aan­tal jaren van de nor­male duur van de beroepswerkzaamheid.

Voor bedri­jf­slei­ders geldt er een gelijkaardi­ge regeling, met dien ver­stande dat:

de sociale las­ten die bedri­jf­slei­ders betal­en beschouwd wor­den als aftrek­bare beroepskosten;

de stortin­gen van sociale verzek­er­ing of voor­zorg (zoals de pre­mies voor een groeps- of IPT-verzek­er­ing) slechts aftrek­baar zijn in zoverre zij betrekking hebben op bezoldigin­gen die regel­matig en ten min­ste om de maand wor­den betaald of toegek­end vóór het einde van het belast­bare tijd­perk waarin de ertoe aan­lei­d­ing gevende bezoldigde werkza­amhe­den zijn ver­richt en mits zij door de ven­nootschap op de resul­tat­en van dat tijd­perk wor­den aangerekend.

In 2020


Door de coro­nacri­sis gin­gen heel wat bedri­jf­slei­ders hun ver­goed­ing ver­la­gen om de cri­sis het hoofd te bieden. De fis­cus kreeg op een gegeven ogen­blik de vraag om voor 2020 de bereken­ing niet te baseren op de bedri­jf­slei­der­s­be­zoldig­ing van 2020, maar op die van 2019. De fis­cus liet echter weten dat hij daar niet wou op ingaan.

Toch wilde de belastin­gad­min­is­tratie wel enkele toegevin­gen doen:

om te beo­orde­len of de voormelde bezoldigin­gen regel­matig en ten min­ste om de maand wor­den betaald of toegek­end, wordt er geen reken­ing gehouden met de maan­den waar­voor de bedri­jf­slei­der zijn bezoldig­ing heeft stopgezet en waar­voor hij in het kad­er van de cri­sis door Covid-19 tijdelijk een over­brug­gingsrecht kon genieten;

het gedeelte van de pre­mie dat door de ver­min­der­ing van de jaar­be­zoldig­ing van de bedri­jf­slei­der de 80 %-grens over­schri­jdt, wordt beschouwd als een voorschot op de pre­mie die tij­dens het vol­gende boek­jaar moet wor­den betaald. In dat geval moet het gedeelte van de pre­mie dat de 80 %-grens over­schri­jdt, naar het vol­gende boek­jaar wor­den overge­boekt via de over­lopende reken­ing van het actief 49 ‘Over te dra­gen kosten’ en moet met dat gedeelte reken­ing wor­den gehouden bij de bereken­ing van de 80 %-grens tij­dens het vol­gende boekjaar.

In 2021

In een cir­cu­laire van 10 juni 2021 beves­tigt de fis­cus dat de regeling van 2020 ook geldt voor de pre­mies van 2021. Maar de cir­cu­laire bevat nog andere versoepelingen.

De eerste ver­soe­pel­ing betre­ft het regel­matige karak­ter van de ver­goedin­gen. Zoals we hier­boven beschreven zijn onderne­m­ings­bi­j­dra­gen aan een groeps- of IPT-verzek­er­ing voor bedri­jf­slei­ders slechts als beroep­skost aftrek­baar als de bezoldigin­gen regel­matig en ten min­ste om de maand wor­den betaald of toegek­end. Eerder stelde de fis­cus dat men voor de beo­ordel­ing van de voor­waarde ‘regel­matig en ten min­ste om de maand betaald’ geen reken­ing moest houden met de maan­den waar­voor de bedri­jf­slei­der zijn bezoldig­ing heeft stopgezet en hij als tijdelijke maa­tregel in het kad­er van de cri­sis door Covid-19 een over­brug­gingsrecht kon genieten.

De admin­is­tratie brei­dt dit nu uit. De ver­soe­pel­ing geldt ook als de bedri­jf­slei­der zijn bezoldig­ing niet heeft stopgezet, maar:

hij een lagere bezoldig­ing kri­jgt omdat de ven­nootschap bijvoor­beeld is overgeschakeld op een andere manier van werken, waar­door haar net­towinst vermindert;

hij een lagere bezoldig­ing kri­jgt en hij daar­naast ook een voordeel van alle aard (VAA) behoudt;

hij enkel een VAA behoudt.

Het is trouwens ook niet vereist dat de bedri­jf­slei­der effec­tief een over­brug­gingsrecht geni­et. Het vol­staat dat hij ervoor in aan­merk­ing komt.

De tweede ver­soe­pel­ing betre­ft de sluit­ing van de ven­nootschap. Het tijdelijke over­brug­gingsrecht kon enkel maar toegek­end wor­den als de ven­nootschap ver­plicht moest sluiten. Dus was de ver­soe­pel­ing in de prak­tijk enkel mogelijk voor die ven­nootschap­pen. Met de nieuwe cir­cu­laire laat de belastin­gad­min­is­tratie een open­ing voor ven­nootschap­pen die niet ver­plicht ges­loten waren. Ook voor hen zal de fis­cus de maan­den waar­voor de bedri­jf­slei­der geen of een lagere bezoldig­ing kri­jgt of (enkel) een VAA buiten beschouwing lat­en op voor­waarde dat de bedri­jf­slei­der als gevolg van de cri­sis door Covid-19 de activiteit tijdelijk geheel of gedeel­telijk heeft moeten onder­breken en hij een over­brug­gingsrecht kon kri­j­gen.
De ven­nootschap moet dan aan de hand van objec­tieve ele­menten kun­nen aan­to­nen dat de onder­brek­ing van de activiteit van de bedri­jf­slei­der een onmid­del­lijk gevolg is van de cri­sis door Covid-19.

De cir­cu­laire beves­tigt ten slotte het principe van de over­draag­baarheid van het voorschot.
Zow­el in 2020 als in 2021 wordt de 80%-grens berek­end vol­gens de gewone regels. Maar als uw pre­mie te hoog is, gaat de aftrek niet ver­loren. In plaats daar­van mag de bij­drage beschouwd wor­den als een voorschot op de pre­mie voor het vol­gende jaar. Logis­cher­wi­jze moet u bij de bereken­ing van de pre­mie van dat vol­gende jaar, reken­ing houden met dat voorschot: uw pre­mie zal dan lager moeten zijn.

Dat stond al in de eerste cir­cu­laire in 2020 en zal ook in 2021 zo toegepast mogen wor­den. Als uw pre­mie voor 2021 te hoog is vol­gens uw jaar­be­zoldig­ing, mag u het over­schri­j­dende gedeelte over­dra­gen naar 2022n maar hou er reken­ing mee dat uw pre­mie voor 2022 met het­zelfde bedrag vermindert.

De over­dracht is gekop­peld aan een boek­ing op een over­lopende reken­ing. Als de ven­nootschap dat niet doet, dan is het gedeelte van de pre­mie dat de 80 %-grens over­schri­jdt, een ver­wor­pen uit­gave voor het jaar waarin de pre­mie betaald werd.